Kijk je door het luik naar binnen, dan snap je meteen waarom: de enorme tandwielen draaien razendsnel en wil je echt niet te dichtbij komen!
Buiten zie je de vangstok – die is met een ketting verbonden aan een balk binnen in de molen. Trek je aan het touw, dan grijpt het remsysteem in en komt de molen tot stilstand.
Hier wordt de draaiende beweging van de wieken overgebracht op de verticale as. Je ziet de kracht niet alleen, je hoort en voelt ‘m ook. Onder het grote tandwiel kun je een stukje van de remklauw zien.
De dikke spoel met touw is verbonden met het draaisysteem van de kap, die op een rollager rust. In de houten onderbouw zitten op gelijke afstand stevige ogen waar het touw doorheen loopt.
Stap voor stap wordt de kap verplaatst: touw vastmaken, aandraaien met de lier, loshalen, naar het volgende oog en weer verder trekken. Zo komt de kap langzaam in de juiste positie.
Soms moet de kap wel 180 graden draaien — en dat is flink aanpoten, zeker als de wind draait en de afstelling opnieuw moet.
Aangezien maanzaad beter rolt dan mais moet de toevoer naar de maalsteen op de juiste manier ingesteld worden.
Het gemalen product wordt door een buis naar de maalstoel geleid, waar het direct in zakken wordt verpakt. Op de bodem bevindt zich een luik, wat automatisch opengaat als een zak of een andere vracht naar boven getrokken wordt. Daarna valt het vanzelf weer op zijn oorspronkelijke plek terug.
Als de wind het wiekenkruis aandrijft, draait de bovenas en draagt deze draaibeweging over via bovenwiel en bonkelaar op de loodrechte koningsspil. De vangbalk werkt op de vangblokken in, die het bovenwiel omsluiten en als een trommelrem werken. Het luiwerk (hijsinstallatie) kan aan de koningsspil gekoppeld worden, waardoor het touw opgewonden wordt. Het spoorwiel loopt altijd mee, terwijl het steenrondsel slechts bij het malen gekoppeld wordt en met de steenspil de molenstenen aandrijft. Het eigenlijke maalproces vindt in het koppel maalstenen plaats, waarvandaan het meel via de meeluitloop afgevoerd wordt.
De kap van de molen is de enige plek waar je als bezoeker normaal niet mag komen als de molen draait.
Met deze lier wordt de kap van de molen in de juiste windrichting gedraaid.
De maalstenen zijn het hart van de steenzolder. Door de vaste trechter gaat het te malen goed naar de maalsteen.
De wieken van de molen zijn gigantisch: 26 meter lang en samen zo’n 3 ton zwaar! Om het zeil vast te maken moet je tien meter hoog de wieken in klimmen. Soms mogen kinderen – onder begeleiding van molenaar Hans – een stukje mee omhoog. Spannend en onvergetelijk!
Met de lange houten vangstok kan de molenaar de wieken stilzetten. Dat kost flink wat kracht! Aan het uiteinde zit een touw waarmee het vangmechanisme werkt. Voor de veiligheid wordt dit touw altijd binnengehaald als de molen stilstaat.
De windvaan laat aan molenaars Sylvana en Hans waar de wind vandaan komt. Zo kunnen zij de wieken altijd precies goed in de wind zetten.
De houten kap van de molen (ruim 23 ton zwaar!) ligt los op een groot rollager. Dankzij takels kan de molenaar de kap in elke gewenste richting draaien, zodat de wieken altijd goed op de wind staan.
Op de luizolder zit het luiwerk: een slim takelmechanisme waarmee zware zakken graan omhoog worden getrokken. Zo hoefde de molenaar minder te sjouwen – en kon hij dus letterlijk wat ‘luier’ zijn.
Op de steenzolder liggen de zware maalstenen die het graan tot meel malen. Daar is wel flinke, constante wind voor nodig: alleen zo komen de assen, tandwielen en stenen in beweging.
Beneden wordt het graan aangeleverd en opgeslagen. Via een ‘Jakobsladder’, een soort lopende band met kleine bakjes, gaat het moeiteloos omhoog om gemalen te worden.
© De Larense Molen